De champagne mag open, want 2022 is ons jubileumjaar: we bestaan 125 jaar!
Vier generaties Leertouwer met een grenzeloze ambitie aan het roer van vier generaties meesterschilders. Voor ons is familie heilig.
Hetzelfde geldt voor onze vakmensen. Hoe mooi de projecten ook zijn en waar de ontwikkelingen ons ook brengen, één ding staat vast: we kunnen niet zonder hen.
Daarom vieren we ons jubileum jaar met familie, werknemers, leveranciers, klanten en alle anderen die we door de jaren heen hebben mogen leren kennen.
Tekst: Karin Kuijpers
Interview met Juriën & Sam: een goed geoliede machine
Een interview met Sam en Juriën Leertouwer gaat gepaard met veel humor, serieuze overpeinzingen en liefde voor het schildersvak.
Sam: “Op een dag ergens in 2006 komt mijn vrouw met een brief aan. Vol verbazing zegt ze: “Kijk deze sollicitatie nou eens. Hij komt van onze zoon”. Juriën grinnikt: “Mijn sollicitatiebrief met een keurig cv erbij aan mijn vader. Ik geloof dat hij vrij zakelijk van toon was. Met een vleugje humor. Ik schreef dat ik in een persoonlijk gesprek beter uit de verf zou komen.” Bulderende lach van Sam: “Ik dacht de hele tijd “zou die dat nou echt menen?” Die jongen heeft nog nooit een plintje geschilderd.” Juriën: “Een week later stond ik in een wit schilderspak bij de keet. In het bezit van twee behoorlijke linkerhanden en gespeend van alle technische kennis. Half acht ‘s ochtends, dat was ik niet gewend in mijn vorige baan als marketeer.”
Sam: “Zou mijn zoon die sollicitatie nou echt menen?” Die jongen heeft nog nooit een plintje geschilderd”
Oranje was nog een dingetje
Een strak glazen pand op de Harnaschdreef in Den Hoorn is sinds vorig jaar het nieuwe onderkomen van het bedrijf. Buiten wappert de oranje Leertouwervlag, binnen op kantoor zijn de muren beige in de kleur Ammonite van Farrow & Ball. Juriën: “Premium merken zoals Little Green en Farrow & Ball hebben gezorgd voor een hoger aanzien van het schildersvak. Vind ik mooi.” Zwart, oranje en beige zijn de kleuren van het kantoor. De keuze voor oranje was nog een dingetje tussen vader en zoon. Sam wilde graag voortborduren op de oranje kleur van het vorige logo, terwijl Juriën voorkeur had voor donkerblauw of groen. Sam: “Ik houd wel van felle kleuren, wij zijn tenslotte een schildersbedrijf. Juriën zegt weleens “pa, hou toch op met die kleuren, maar ik ben een kind uit de rock ’n roll tijd en de jaren ‘60. Bij mij thuis heb ik met design ook veel kleur. Juriën houdt meer van rust, van de Scandinavische stijl. Dat verschil zit er wel in ja.”
Juriën: “Daar stond ik in een wit schilderspak bij de keet. In het bezit van twee linkerhanden”
”Help, een vlieg op de net geverfde deur”
We zitten in de glazen vergaderzaal op de eerste verdieping. Fles Spa Rood op tafel, koffie en thee. Modern bureau met zwarte stoelen, verder geen poespas. Sam, 68 jaar en derde generatie Leertouwer in jeans en lichtblauw overhemd. Juriën, 41 jaar en vierde generatie van het Delftse schildersbedrijf, in stemmig zwart. Zestien jaar werken ze samen sinds de dag waarop de sollicitatiebrief in de bus viel.
Je werd aangenomen.
Juriën: “Ja. De praktijk in de proefperiode viel niet mee hoor. Ik deed mijn best, maar door druipers en slingers werd ik gedegradeerd tot schuurwerk. Toen dacht ik “laat ik maar stoppen met mee-schilderen”. Ik had echter intussen wel een kijkje gekregen in de levendigheid van het bedrijf en de humor van de keet en dat beviel me. Bovendien voelde ik dat ik door mijn marketing en communicatie-achtergrond op een andere manier een bijdrage zou kunnen leveren aan het bedrijf.”
Je hebt in je jeugd nooit één plintje geschilderd. Wat maakte dat je toch ineens openstond om te gaan werken in het bedrijf van je vader?
Jurïen: “Ik had heel leuk werk waar ik nog genoeg kansen had, maar ik ging toch op zeker moment nadenken over waar ik vandaan kwam. Dat mooie schildersbedrijf dat al zo lang bestond en ik nog kende van mijn opa en waarom er bij mij eigenlijk nooit interesse was geweest. Toen ik het vanuit mijn beroep ging bekijken, zag ik wel kansen. De schilderswereld is een vrij conservatieve wereld. Ze leveren mooi ambachtelijk werk, maar hoe ze het bedrijf naar buiten toe verkopen of met grote instellingen communiceren, is vaak niet heel professioneel. Ik raakte enthousiast. Ik had het idee dat ik het verschil zou kunnen maken.”
Sam: “Daar komt bij dat ik worstelde met de toekomst van het bedrijf. Ik had weleens een paar mensen geprobeerd als opvolgers, maar er was er geen een bij die genoeg passie of talent had. Het maakte dat ik mijn bedrijf niet verder wilde uitbreiden. Met vijftien schilders in dienst kon ik het werk prima aan en ik had er ook niet te veel stress van.”
En toen gingen vader en zoon met elkaar in zee. Waarin verschillen jullie qua karakter?
Sam: “Ik leef vrij netjes en regelmatig en ik maak me niet zo snel zorgen. Ben optimistisch van aard.”
Juriën: “Ik ben iets stressgevoeliger, kan nog weleens verhit en heftig zijn.” Lachend: “Misschien dat ik daarom ook minder haar heb. Mijn vader is vrij ontspannen en redelijk van zichzelf. Wat fijn is want met zo’n verhouding kun je in conflicten goed samenwerken. Ik ben wat resoluter.
Sam: “Ik ben van nature wat meer verlegen, maar dat heb ik door mijn schilders wel afgeleerd. Die vroegen gerust aan particuliere klanten of ze naar het toilet mochten of misschien een bakkie koffie konden krijgen. Door hun heb ik me sociaal vrij leren voelen en dat was toen nodig om contacten te leggen en klanten te krijgen.”
Juriën: “Mijn vader heeft meer geduld dan ik. Toen we nog veel particulieren deden en iemand belde dat er een blaadje van een boom in het net geverfde raam terecht was gekomen, ging hij ernaartoe om de situatie ter plekke te bekijken.”
Sam: “Of er was een vlieg op een net geverfde deur gevlogen. De klanten wilden eigenlijk gewoon aandacht en daar kon ik goed mee omgaan. Ik had weleens de indruk dat ze me lieten komen om niets, maar omdat ze het leuk en gezellig vonden.” Weer die schaterlach.
Een geschiedenis als een schelmenroman
Humor verbindt hun, zoveel is zeker. Tijdens het gesprek wordt er veel en uitbundig gelachen. Je voelt de lol die ze met elkaar hebben en het respect dat eruit spreekt. En in alles voel je hun bevlogenheid die al vier generaties in het dna van Leertouwer huist.
Ondanks dat ze geen van beiden op de steiger zijn opgevoed. Sam werkte in zijn jonge jaren namelijk eerst als docent tekenen voordat hij in het bedrijf kwam. Sam: “Mijn vader vond dat ik moest gaan studeren, want ik kon leren. Ik haalde mijn tweedegraadsbevoegdheid en gaf les op een school in Delft maar behalve de lange vakanties vond ik er niets aan.”
Sam begint over de geschiedenis van Leertouwer en toont zich niet alleen een boeiend prater, maar beschikt ook in alle opzichten over een ijzeren geheugen. De geschiedenis van Leertouwer leest als een schelmenroman.
Sam in een vloeiende monoloog: “Van oorsprong kwamen we uit Friesland. Een van de Leertouwers vond in 1848 het slaghoedje uit, een hoedje waarmee kruit in wapens werd aangestoken. De uitvinder werd naar Het Kruithuis in Delft, indertijd een militaire enclave, gestuurd. Zo ontstaat de Delftse tak van de familie Leertouwer. Een paar generaties later begon Jacobus Leertouwer in 1897, mijn opa, een schildersbedrijf. Hij was een flamboyant man die eigenlijk kunstenaar wilde worden. Jacobus maakte decoraties voor winkels en letterde etalages maar met een hoop kinderen en de crisistijd van de jaren ’30 was dat geen vetpot. Dus begon hij een schildersbedrijf. Van stenen maalde hij pigmenten, voegde er lijnolie aan toe en maakte zo zijn eigen verf. Daarnaast trad hij op als musicus. Hij speelde harmonica. Een creatieve, rusteloze geest had hij. Ik heb hem als kind nog gekend. Dan wandelden we door de stad om naar zijn projecten te kijken en vertelde hij over de geschiedenis en de architectuur van de panden. Hij vond dat ik cultureel moest worden opgevoed. Dat is gelukt.”
Mijn vader, die ook Sam heet, is een van de drie zonen van zijn tweede vrouw. Nadat de eerste vrouw van Jacobus, bij wie hij vijf kinderen had, overleed, trouwde Jacobus de huishoudster, mijn oma dus. Er kwamen nog drie kinderen.
Delft bouwde intussen steeds meer grote bedrijven en instellingen en Jacobus deed daar zijn voordeel mee. Een van de zonen van zijn eerste vrouw zat al in het bedrijf als mede-eigenaar, mijn vader en zijn broer Hans mochten er alleen maar werken en dat gaf oorlog. Toen is mijn vader weggegaan en technisch tekenaar geworden, maar Jacobus haalde hem terug. Zo begonnen ze een firma en waren alle drie de kinderen gelijk aan elkaar.”
Allebei struisvogels
Sam junior was 26 toen hij zijn werk als docent tekenen verruilde voor het schildersbedrijf. “Ik vond het meteen leuk. Ik kwam overal binnen, van de burgemeester tot de vuilnisman. En ik kwam om de boel op te knappen, daar houden mensen van.”
De eerste vijf jaar schilderde hij volop mee. “Ik had er wel feeling voor en haalde intussen ook al mijn papieren.” Het vak leerde hij onder andere van zijn oom Hans. “Een aartsconservatief, niet goed met klanten omdat hij zo verlegen was, maar hij verstond zijn vak. Hij las zes boeken per week en tijdens de lunch praatten we dan over kunst en politiek. Op zeker moment zei hij “Als je een aap klimmen leert, klimmen ze je voorbij”. Hij had er genoeg van. Ik was jong en ambitieus, soms een drammer en hij was aan het afbouwen. Hans verkocht zijn aandelen aan mijn vader, maar kwam nog wel elke dag langs om oude kwastjes schoon te maken.”
In 1990 nam Sam met zijn broer Jos de zaak over van hun vader. “Dat ging niet zonder slag of stoot. Bij de overname zei mijn vader “dan blijf ik de administratie doen”. Daar was ik op tegen. Toen heeft hij de deur dichtgegooid en zich twee maanden niet laten zien.”
Juriën: “Jullie waren allebei struisvogels.”
Sam: “Het is weer goed gekomen hoor, maar er is toch altijd iets van wrijving gebleven. Wat jammer is, want we hebben zoveel dingen samengedaan. Hij is overleden, maar het voelt nog steeds als een wond.
Van kwast naar roller
Sam op zijn beurt vernieuwde vanaf 1990 het bedrijf. Er kwamen nieuwe materialen zoals rollertjes, kwasten van synthetisch materiaal en nieuwe verven die minder belastend waren voor het milieu. Aan Sam de taak het personeel ervan te overtuigen daarin mee te gaan. “Dat viel niet mee hoor. De schilders wilden hun eigen kwast houden, of die nou schoon werd of niet.”
Juriën: “Jij hebt nog nooit bespaard op kwasten en materiaal.”
Sam: “Nee, want daar begint het mee. En werken met rolletjes vonden ze ook maar niets. Al die dingen veranderden toen.”
Een grote klant die voor de helft van de omzet zorgde was de Technische Universiteit Delft. Sam: “Een ingewikkelde opdrachtgever. De grote angst van mijn vader was dat we die zouden verliezen, dus hij droeg me op om elke dag een bakkie koffie te gaan halen en de relatie goed te houden. Maar door de tijd heen veranderde de TU. In plaats van een afgekeurde timmerman waarmee ik zaken moest doen, kwamen er aannemers die ook het onderhoud in hun pakket hadden en vanachter hun computers bepaalden wat er moest gebeuren. Ik was als de dood dat we die klant zouden kwijtraken, maar het was ook een verkrampte relatie. Ze hadden een arrogante houding, zo van “schildertje, bemoei je nergens mee.”
Juriën, ernstig: “Ik ben niet zo’n goede onderaannemer. We verlenen een service en daar kies je voor en dan is het ook fijn als je die service waardeert.”
Sam: “Na vijftig jaar klant te zijn geweest. Ik vond het heftig, maar het was ook een opluchting dat we niet meer in zo’n werkomgeving hoefden te opereren. Door Juriën hadden we intussen ook andere grote instellingen als klant.”
Het tijdperk Juriën
En toen was er Juriën in 2006. Al snel bleek dat een leven op de steiger niet voor hem was weggelegd. Hij haalde zijn ondernemersdiploma bij dezelfde opleiding als Sam had gedaan. Sam: “Hilarisch was dat, hij had dezelfde leraren die zoveel jaar later nog steeds dezelfde anekdotes vertelden.”
Juriën: “Een leuke tijd waarin ik veel leerde. Elke week een dag naar Heerhugowaard waar ik met dertig andere jongeren, van eenpittertjes tot mensen die in grote bedrijven werkte leerde over het vak. Het technische gedeelte, het ondernemen. En we leerden ook veel van elkaar.”
Juriën, in welk opzicht kon jij het bedrijf verder ontwikkelen?
“Ik vond het bijvoorbeeld frustrerend dat wat we in de zomer verdienden in de winter weer wegsmolt omdat er dan niet genoeg werk was. Ik ben gaan kijken welke opdrachtgevers voor jaarrond werk zouden kunnen zorgen. Het is ons gelukt om bij zorginstellingen terecht te komen zoals ziekenhuizen, GGZ-klinieken en scholen waarmee we langlopende onderhoudscontracten konden afsluiten.”
Sam: “De verdeling van werk is veranderd naar ongeveer dertig procent zorginstellingen, vijftig procent vve’s en twintig procent onderwijsinstellingen.”
Jullie gingen van 15 schilders naar 35 schilders.
“Ja, we zijn ook meer jonge mensen gaan aannemen en vormden teams van zes tot acht man. Dan krijg je een andere groepsdynamiek dan in koppels van twee man, waarbij het toch moeilijker is elkaar feedback te geven, want tja op het einde van de dag moet je toch samen weer in de bus naar huis.”
Is het werken bij zorginstellingen anders dan bij particulieren?
“Juriën: “Ja, van particulieren hebben we afscheid genomen. We hebben ons gefocust op langdurige onderhoudscontracten. En dan is het belangrijk dat je afspreekt hoe je communiceert met de instelling, hoe je met de bewoners omgaat en je meedenkt met het onderhoud op lange termijn. Het zijn opdrachtgevers die het kunnen waarderen dat je komt omdat je de locatie tot iets moois maakt.”
Sam: “Het vereist voor de schilder ook een andere werkhouding. Als je bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling werkt, wil je schilders hebben die met respect voor de omgeving hun werk doen.”
Juriën: “Je maakt veel mee in dit soort instellingen. Je moet communiceren, opletten en zorgvuldig zijn.”
En toen nam je in 2015 het bedrijf over. Ging dat dit keer zonder slaande deuren?
Juriën, lachend: “Gelukkig wel. De overname is heel soepel verlopen. Mijn vader heeft het niet voor de hoofdprijs willen verkopen dat is voor mij heel fijn geweest. Ik heb alle lopende contracten overgenomen, ook van de mensen die al veertig jaar of meer hier werken. Dat gaf rust in het bedrijf. Iedereen zag ook wel dat we mooie werken binnenhaalden, de kredietcrisis hadden overleefd en dat het bedrijf groeide.”
Sam: “We wilden dat de mensen die hier al zolang werkten, netjes hun pensioen haalden.”
Juriën: “Er is een schrijnend tekort aan goede vaklieden, dus wij koesteren wat we hier aan talent hebben. We hebben leuke teams die met het bedrijf meegroeien.”
En Sam werkt nog steeds fulltime in het bedrijf?
Sam: “Ja, ik heb er nog steeds lol in en onze werkzaamheden zijn duidelijk verdeeld. Ik werk aan de technische kant, Juriën aan de commerciële kant.”
Kleur bekennen
Samen gaan ze ook nog regelmatig op pad om klanten te bezoeken. Het gesprek komt weer op kleur. Sam: “De meest gestelde vraag van klanten is welke kleur gaan we doen?”
Juriën: “Een les die we geleerd hebben is dat we nooit een waaier van kleuren op tafel moeten leggen in een vergadering, want daar komt discussie van.”
Sam: “We komen meestal met drie kleuren. Een die ze sowieso afkeuren en twee die het zouden kunnen worden.”
Juriën lacht: “Iedereen wil namelijk wat hij thuis aan kleur heeft, maar een werkomgeving is toch anders. Een kantine waar mensen eten mag sprekender van kleur zijn dan een huiskamer in een zorginstelling. Het is de psychologie van kleuren.”
Sam: “Wij kijken ook altijd naar de adviezen van trendwatcher Lidewij Edelkoort. Tijdens corona waren aardetinten meer in omdat we veiligheid zochten, nu gaan we weer meer naar denim blauw. Kleur vernieuwt eigenlijk constant.”
Sam: “De meest gestelde vraag van klanten? Of het schilderwerk niet nog even meekan. Op nummer twee staat welke kleur. We komen meestal met drie kleuren. Een die ze sowieso afkeuren en twee die het zouden kunnen worden. Anders kom je er niet uit”
De eerste handkar
Na het interview geeft Sam nog even een rondleiding door het bedrijf. In de hal, geverfd met RAL-kleur 7035, staat een oude verveloze handkar. De eerste kar van opa. Sam: “Kijk, het telefoonnummer, dat bestond nog uit vier cijfers. Ik heb als schilder de neiging om hem op te knappen. De wielen rood, de kar grijs, maar ik houd hem zo. Niet alles hoeft glad en perfect en het staat symbool voor ons bedrijf. Als ik in Delft mijn naam zeg, roepen ze altijd “Oh Leertouwer, van de schilders.”
Bulderende lach.
Het succes van Leertouwer bestaat niet zonder een team van jewelste.
Davy Schilperoort is 15 jaar in dienst, Koos Righarts werkte er 50 jaar en is met pensioen. Een junior en een senior schilder over hoogtevrees, zakkers, broodjes hijsen en de vrijheid van de steiger.
Ze hebben allebei helblauwe ogen, nemen geen van beide een blad voor de mond en delen droge humor. Davy Schilperoort (30) kwam als “jong pikkie” bij het bedrijf. “Ik was vijftien en koos op de technische school voor de opleiding motorvoertuigen omdat iedereen dat deed. Ik vond er niets aan. Daarop dacht ik laat ik het vak van schilder eens proberen, die vrijheid op de steiger leek me wel wat. Tijdens de opleiding liep ik stage bij Leertouwer en ben er niet meer weggegaan.”
Koos Righarts (68) had ook eerst een dwaling. Hij begon als bankwerker, had zijn papieren en al, maar het idee om de hele dag in een fabriek opgesloten te zitten, stond hem tegen. Via via kwam hij Leertouwer terecht en is er nooit meer weggegaan. Net als Davy was Koos vijftien. “Een leeftijd waarop de meeste begonnen met werken. Ik wilde gewoon knaken verdienen, ben nooit een schoolmens geweest. Om schilder te worden moest ik nog één dag in de week naar school, dat vond ik verschrikkelijk.”
Davy: “Het leuke van dit vak is dat een klant iets wil, jij het mooi maakt en hij blij is met het eindresultaat”
Bungelen in een bakkie
Koos weet het nog goed. Dat hij bij een kerk, honderd meter hoog, vanaf de goot van de kerk in een bakkie moest stappen.
Davy: “Ze waren vroeger toch helemaal gek hè.”
Koos: “Dat was mijn grootste angst. Dat je hoog werkt en dan naar beneden kon kukelen. En andersom ook. Dat je in een hangladdertje op het dak moest klimmen. Bijvoorbeeld aan de gevel van het Electrotechniek gebouw van de TU Delft. Negentig meter hoog. Ik had nooit hoogtevrees, maar ik werd wel wat angstiger toen ik ouder werd.”
Davy: “Heb je nooit iets ergs meegemaakt?”
Koos: “Nee, gelukkig niet. Wel eens iemand die van de ladder viel, maar gelukkig geen ernstige ongelukken. Wat de veiligheid betreft is er zoveel verbeterd gelukkig.”
Davy: “Ja, wij hebben nu hoogwerkers en steigers.”
Koos: “En die steigers zitten snel en makkelijk in elkaar, dat is wel wat anders dan vroeger toen we al die balken zelf moesten optillen en die broodjes moesten hijsen. 24 kilo per balk en 20 kilo per broodje. Nou, je was erna kapot. En dan moest het werk nog beginnen.”
Davy: “Maar daar ben je wel lekker gespierd van geworden Koos. Moet ik voor naar de sportschool.”
Koos, grinnikend: “Jij drukt op een knoppie van zo’n hoogwerker en je staat waar je wil.”
Davy: “Ik ben ook op de ladder begonnen, maar dit is wel echt ideaal. Je staat veel veiliger en je kunt je veel makkelijker verplaatsen. Maar eenmaal in de hoogwerker is het net zo hard werken als jij vijftig jaar geleden deed Koos. Dat gaat nooit weg.”
Koos: “Ja, da’s waar. En hoe zou het dan zijn als jij met pensioen gaat. Misschien lopen er dan wel robots rond.”
Davy: “Die de verf er gewoon tegenaan gooien.”
Er zijn schilders en schilders
Zowel Koos als Davy houden van hun vak en kunnen het niet aanzien als collega’s niet volgens hun standaarden werken.
Davy: “Als je een beetje schilder bent, maak je er strak werk van. Je plakt je werk af en je ruimt je spullen netjes op.”
Koos beaamt. “Ja joh, de buitenstaander denkt misschien “hop effuh smeren en klaar is Kees”, maar er zijn heel wat behandelingen nodig hoor. Ontvetten, schuren, plamuren, kitten, gronden, weer kitten als je wat vergeten bent en dan 1 of 2 keer aflakken.”
Davy knikt: “Als het af is, moet het werk langs je handen glijden. Kijk, elk bedrijf heeft zijn eigen werkwijze, maar ik heb ook heel veel van jou geleerd Koos. Dat je netjes moet werken, zakkers taboe zijn en hoe je die voorkomt. Het is leuk om iets goed te kunnen. Dat een klant iets wil, jij het opknapt en mooi maakt en hij blij is met het eindresultaat.”
Koos tegen Davy: “En jij bent een goede om mee te werken, ook al heb ik je weleens uitgescholden. Want je hebt soms ook figuren ertussen die de neiging hebben de kantjes ervan af te lopen.”
Koos: “Ik moest altijd mijn eigen kwast hebben. Die ging naar mijn hand staan”
Over vroeger en nu
De vraag of er veel in het vak is veranderd tussen toen Koos begon en Davy, knikt Koos overtuigend. De keet, stelt Koos. Dat er tegenwoordig een keet meegaat om te schaften op de werkplek is een luxe die hij lang niet heeft gekend. “We zaten vaak in een lek houten keetje met een paar stoelen erin. Kwam je de volgende dag, was alles zeiknat. Dan dronk ik van ellende mijn koffie liever buiten in de kou op.” Lachend: “Moest ik van de hele dag kou weer een dag bijkomen.”
Davy: “Ja, ik denk dat ik wel meer verwend ben met de arbeidsomstandigheden. Je werd vroeger denk ik ook eerst meer door je collega’s getest dan nu. Je moest eerst maandenlang schuren en schoonmaken en als je dat goed deed, mocht je een keer wat zeggen.”
Koos begint over de vierkante blokwitters waarmee hij enorme zalen van de TU Delft heeft geverfd. Hij slaat op zijn schouders. “Had ik zulke armen ’s avonds.”
Davy: “Die blokwitters heb ik gelukkig niet meegemaakt. Met een roller krijg je alles veel strakker.”
Koos: “In het begin vond ik dat ellende net als de verven die milieuvriendelijker zijn geworden. Die smeerden half zo lekker. En de kwasten veranderden, dat vond ik ook erg. Ik had jarenlang geschilderd met kwasten van goed varkenshaar, moest ik overstappen op dat nylongedoe. In het begin smeerde dat niet lekker en de verf op die kwasten werd snel hard. Maar alles went hè.”
Davy: “Een kwast met varkenshaar, daar deed je wel een poosje mee. Die ging helemaal naar je hand staan.”
Koos: “Ja, door het strijken langs de muren kwamen er mooie ronde koppen op. Ik moest ook altijd mijn eigen kwast hebben.”
Davy: “Dan wist je zeker dat die schoon was zeker.”
Koos lacht: “Ja, jij snapt het. Eén ding is zeker. Bij Leertouwer is nooit op kwasten bezuinigd.”
Davy: “Er kwamen gelukkig ook andere mogelijkheden om het werk schoon te maken.”
Koos knikt: “Ik heb de terpentine vast nog in mijn bloedbaan zitten. We maakten er gewoon onze handen mee schoon.”
Davy: “Terpentine wordt nu echt alleen nog maar gebruikt om bepaalde verven te verdunnen.”
Koos: “En stopverf maakte plaats voor synthetische reparatiematerialen. Oh ja, en we kregen handschoenen aan, stofmaskers op en later gehoorbescherming. Voor mij te laat, ik heb aan allebei de kanten van mijn oren een gehoorapparaat.”
Ook asbest is een heikel punt. Koos: “Daarmee wordt natuurlijk nu heel anders omgegaan. Afkloppen… ik ben nooit ziek geweest. Pas toen ik met pensioen ging, kreeg ik heftige Corona, maar ik geloof dat daar geen verband is.”
Davy voegt er nog aan toe dat ook het uniform veranderde: “Strakker met mooie jasjes en broeken waar je niet over struikelt zoals de wijde overalls. Ik vind dat zeker een verbetering.”
Het gesprek komt op flirten op de steiger met zonnige dagen. Davy: “In de vorige eeuw nog een geaccepteerd verschijnsel en als jonge vrijgezel vond ik dat wel leuk. Door alle ophef die is ontstaan past dat niet meer. Ook prima.”
Koos wil nog wel een anekdote kwijt op dit gebied: “Eén keer stond ik op mijn laddertje en deed een vrouw poedelnaakt het gordijn open.” Lachend: “Ik weet niet wie er meer schrok, zij of ik.”
Koos lachend: “Goede bazen bestaan natuurlijk niet, maar Sam en Juriën zijn heel redelijk en sociaal”
De Leertouwers
Koos heeft tijdens zijn 50-jarige loopbaan drie generaties Leertouwer gekend. Hij werd door de vader van Sam, die ook Sam heette, aangenomen voor de grote opdrachtgever TU in Delft. “Sam sr was een statige man en sociaal, net als zijn zoon. Geen baas-baas. Met Sam jr heb ik het langst gewerkt, daar kon ik ook goed mee opschieten. Toen Juriën in het bedrijf kwam, kreeg ik hem mee.” Lachend: “Gaf ik hem op een klus in Pijnacker de opdracht om gootjes schoon te maken. Daar ging hij niet tegenin. De praktijk heeft niet lang geduurd. Ik geloof niet dat er een groot schilder aan hem verloren is gegaan.”
Davy: “Je”hoort genoeg verhalen van bedrijven waar je als werknemer gewoon een nummer bent.”
Koos: “Of ze schelden je verrot.” Met gevoel voor understatement: “Goede bazen bestaan natuurlijk niet, maar Sam en Juriën zijn heel redelijk en sociaal.”